Gezondheid en voeding is een hot topic en dat zullen we geweten hebben. Dagelijks worden we overstelpt door een niet aflatende stroom van informatie. In een interview met Dr. Hans Van Brabandt komen we te weten hoe we de verschillende informatiebronnen kunnen ordenen en gebruiken en het kaf van het wetenschappelijke koren te scheiden.
Hoe kunnen we de juiste afstand nemen van deze informatiegolf om enkel nog waardevolle feiten over te houden die bruikbaar zijn in de klinische (voedings)praktijk? We vroegen hiervoor raad aan Dr. Hans Van Brabandt. Gezien hij verbonden is aan het Centre for Evidence Based Medicine (CEBAM), is hij ideaal geplaatst om de (para)medicus handvaten aan te reiken om het kaf van het wetenschappelijke koren te scheiden.
Het centrum verstrekt de (para)medicus systematisch de meest recente wetenschappelijk bewezen informatie. Dit laat de zorgverstrekker (een dokter of ruimer ook een paramedicus, vandaar de term “Evidendence Based Practice – EBP”) toe om in zijn/haar praktijk handelingen te stellen waarvan de doeltreffendheid bewezen is. Daarnaast zal hij/ zij beroep doen op de eigen kennis en ervaringen en tot slot ook rekening houden met de wensen van de patiënt in het nemen van een klinische beslissing.
De hiërarchie van de geloofwaardigheid van kennisbronnen
Aan de basis van deze piramide bevindt zich informatie die op een mening kan zich baseren, ongeacht of deze van een terreinexpert of van een gewone – weliswaar bekende – persoon komt (al wordt een uitspraak van deze laatste op een nog lager niveau gerangschikt).
Beide zijn immers gebaseerd op een subjectief aanvoelen. Het moet benadrukt dat het hier gaat om expertopinie en niet om expertervaring die wel deel uitmaakt van Evidendence Based Practice. De persoonlijke mening van een vooraanstaand arts is daarom geen reden om zuivel uit de voeding te weren. Op hetzelfde niveau plaatst Dr. Van Brabandt gezondheidsadvies dat steunt op proefdierenonderzoek of op laboratoriumexperimenten.
Een experiment op uitgehongerde muizen om te bestuderen hun relatie tot glucose en zoetstoffen en de ervaring van beloning in de hersenen is van beperkte waarde5. Het kan misschien een stap zijn in de ontwikkeling van kennis maar extrapolaties naar de mens zijn uitgesloten. Daarvoor moet eerst onderzoek op de mens uitgevoerd worden.
Op het middenniveau krijgt observationeel onderzoek (bv. cohort studies, case control studies, case series en reports,…) een plaats. Men gaat er bij deze studies van uit dat in de beschouwde context de inname van een voedingsmiddel of een combinatie ervan een bepaald effect zal hebben. Het is soms zeer verleidelijk om resultaten uit dergelijk onderzoek kritiekloos te aanvaarden.
Het beroemde voorbeeld van het Deense onderzoek in de jaren ’60 naar het verbruik van vette vis door de Inuïts in Groenland en het lage percentage aan hartinfarcten in die gemeenschap, illustreert dit. Al leek de omgekeerde evenredigheid tussen voedingsgewoontes en de ziekte toen overweldigend, recent kon een grootschalige RCT dit verband toch in vraag stellen.
De grijze werkelijkheid
Dr. Van Brabandt nuanceert verder zijn uiteenzetting zodat het niet moeilijk is te begrijpen dat niet alles wat men wil onderzoeken zich tot een RCT leent. Denken we maar aan het effect van het eten van rauwe producten bij zwangere vrouwen. Observationele studies hebben dus zeker hun waarde. Er bestaan overigens manieren (nl. multivarianten analyse) om ook aan deze studies een controlegroep te koppelen.
Sowieso is, door het feit dat we ons in voedingscontext situeren, objectief onderzoek niet eenvoudig. Het effect van voeding in tegenstelling tot een pil en diens placebo match laat zich namelijk minder gemakkelijk bestuderen en is overigens ook niet goed te controleren (zie bv. recall bias). Onderzoek naar voeding vergt ook een lange duurtijd en zeer veel inspanningen van de proefpersonen.
Niet onbelangrijk is dat volgens het zogenaamde GRADE protocol de geloofwaardigheid van observationele studies maar ook van RCT’s opgewaardeerd of gedegradeerd kunnen worden. Cochrane centra geven cursussen om het gebruik van het GRADE protocol aan te leren. Hun belangrijkste taak is echter om de gegevens van RCT’s samen te brengen om er meta-analyses van te maken met de bedoeling het gemiddelde effect in te schatten.
Een rijkdom aan informatie wordt hierdoor toegankelijk gesteld. Koppelen we hieraan het feit dat studies vandaag veel sneller opgepikt worden dan vroeger door toedoen van social media en een grotere openheid van de academische wereld (o.m. door het open access kanaal), dan kan waardevol nieuws zich nu wel echt snel verspreiden.
Een schat aan beschikbare informatie
Na de tweede wereldoorlog is op korte termijn veel vooruitgang geboekt in de geneeskunde. Als individu, hoe onderlegd ook, kan je onmogelijk nog dergelijke grote passen zetten. Dit kan alleen op basis van grootschalig wetenschappelijk onderzoek.
Strikt genomen gaat voeding in een gezondheidscontext slechts een relatief klein effect hebben omdat ernstige ziekte er niet mee opgelost wordt. De preventieve rol ervan is echter niet te onderschatten en net door onderzoek groeit het belang. Voedingsprofessionals met een wetenschappelijke opleiding willen met geüpdate kennis van zaken achter voedingsinterventies staan.
Na een verhelderend gesprek met Dr. Van Brabandt blijkt alvast waardevolle informatie meer bij de hand dan gedacht.
FIA 21_December 2013
Referenties: Artikel gebaseerd op een interview met Dr. Van Brabandt op 30 september 2013. Dr. Hans Van Brabandt is internist en cardioloog, verbonden aan het CEBAM en is expert bij het Federaal Kenniscentrum voor Gezondheidszorg (KCE). CEBAM is de Belgische afdeling van het Het Dutch Cochrane Centre (DCC), dat één van de 14 Cochrane centra is die wereldwijd het werk van The Cochrane Collaboration (www.cochrane.org) verspreiden. Wuyts Alex, “Evidence Based Practice Gids”, Studiedag VBVD, 2010. Van Brabandt A., “ Op zoek naar de waarheid”, Nutrinews 3/2013, p. 11- 15. Van Brabandt A., presentatie “Op zoek naar de waarheid”, VLAM symposium, 4 juni 2013. Tellez et al., Glucose Utilization Rates Regulate Intake Levels of Artificial Sweeteners, Journal of Psychology, september 2013.