Vitamine E-supplementen worden vaak ingenomen om het risico op prostaatkanker te verlagen. Deze methode lijkt vandaag echter achterhaald: niet alleen biedt ze niet de nodige bescherming, maar bovendien blijkt het risico zelfs toe te nemen.
Aangezien de erfelijke of leeftijdsgebonden risicofactoren voor prostaatkanker niet beïnvloed kunnen worden, kijkt men steeds vaker naar omgevingsfactoren, zoals de voeding, die een bepalende rol kunnen spelen. Voedingsgerelateerde factoren met een potentiële invloed op dit type kanker waarnaar grondig onderzoek is verricht zijn de totale energie-inname (zoals weerspiegeld in de BMI) en de consumptie van vetten, vitaminen, mineralen, spoorelementen, groenten en fruit, gegaard vlees en bioactieve bestanddelen (carotenoïden, fyto-oestrogenen, …). Vitamine E en selenium zijn twee voedingsstoffen die vaak worden verkocht als supplement om het risico op prostaatkanker te beperken, en dat ondanks een duidelijk gebrek aan bewijzen.
Voortekens
De meeste gegevens over de invloed van voeding op prostaatkanker zijn afkomstig van patient-controleonderzoek. Vandaar het belang van het prospectieve SELECT-onderzoek (SELenium and vitamin E Cancer prevention Trial), waarin de voordelen werden nagegaan van suppletie met vitamine E (400 IE/dag) en selenium (200 µg/dag), en dat zowel apart als samen. Het onderzoek liep vanaf 2001 bij meer dan 35.000 vijftigplussers in de Verenigde Staten, Canada en Puerto Rico. Het werd gefinancierd door het National Cancer Institute en leverde al in 2009 teleurstellende resultaten op: de wetenschappers besloten dat vitamine E en/of selenium geen beschermende werking hadden1. Maar in zulke studies kunnen ondanks een gebrek aan resultaten tijdens een bepaalde periode toch interessante effecten mogelijk zijn op langere termijn, dus werd het onderzoek voortgezet. De sindsdien verzamelde gegevens waren echter dermate teleurstellend dat het onderzoek vroegtijdig werd stopgezet. De eindresultaten geven namelijk aan dat bij de groep die vitamine E innam het risico op kanker toenam met 17%2.
Déjà vu
Vitamine E komt in supplementen vooral voor als alfa-tocoferol, terwijl de vitamine in de natuur in acht verschillende chemische vormen voorkomt. Het verhaal doet denken aan een situatie uit de jaren tachtig. Bètacaroteen, dat eveneens verschillende natuurlijke isomeren telt, werd toen in hoge dosissen toegediend in één enkele vorm (bèta), in de hoop het risico op longkanker te reduceren. Ook dat bleek ijdele hoop toen aangetoond werd dat bètacaroteen het kankerrisico deed toenemen. Met andere woorden, de geschiedenis herhaalt zich. Moraal van het verhaal: de ‘nutritherapie’ staat eigenlijk nog in haar kinderschoenen en is lang niet zo geavanceerd als men graag laat uitschijnen.
- Lippman S.M., JAMA, 2009; 301(1): 39-51.
- Klein E.A. et al., JAMA, 2011; 306(14): 1549-56.