Zweedse onderzoekers ontdekten dat veel melk drinken, vooral bij vrouwen, de kans op botbreuken niet verkleint en zelfs geassocieerd is met een verhoogde mortaliteit. Betekent dit dat we de aanbevelingen voor zuivelproducten moeten herzien?
Deze studie, uitgevoerd door onderzoekers van de universiteit van Uppsala in Zweden en gepubliceerd in het BMJ, is bijzonder veelbesproken omdat ze zo sterk indruist tegen de gebruikelijke opvatting dat melk goed is voor de botten.
Op basis van twee grote cohorten, met meer dan 61.000 vrouwen en 45.000 mannen die gedurende twintig jaar werden gevolgd, hebben de onderzoekers berekend dat vrouwen die minstens drie glazen melk (600 ml) per dag drinken, een ongeveer 90% hoger risico op sterfte hebben dan vrouwen die minder dan een glas per dag drinken. Het risico is beduidend lager bij mannen (+3% per extra glas melk). Er werd geen enkele vermindering van het risico op breuken waargenomen bij een toename van de melkconsumptie.
Wat de botgezondheid betreft, is deze studie niet echt een verrassing. Andere cohortstudies hebben immers al aangetoond dat in landen of gebieden waar meer melk wordt gedronken, niet minder breuken voorkomen.
Het dient opgemerkt te worden dat deze studie vaststellingen doet, maar geen oorzakelijk verband aantoont. De reikwijdte moet dus genuanceerd worden en de interpretatie moet rekening houden met het feit dat melk slechts een van de vele zuivelproducten is. Bovendien is de botgezondheid niet enkel afhankelijk van de calciuminname.
Uit dezelfde studie blijkt dat de consumptie van gefermenteerde melk (yoghurt …) en kaas bij vrouwen is geassocieerd met een lager risico op breuken en sterfte (10-15% per extra portie).
De auteurs suggereren dat het negatieve effect van melk wordt veroorzaakt door de pro-inflammatoire effecten van de galactose in de drank. Ondanks de grote media-aandacht rechtvaardigt deze studie echter geen herziening van de huidige aanbevelingen van twee à drie porties zuivelproducten per dag, zoals gefermenteerde melk en kaas, die een groot gedeelte van hun galactose hebben verloren en hun plaats hebben in een evenwichtige voeding.
Michaëlsson K. et al., BMJ, 2014, 349: g6015.