De Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) is voorstander van een uitbreiding van het aantal producten waarin steviolglycosiden als zoetstof mogen worden gebruikt.
Hoewel steviolglycosiden (E960) afkomstig zijn van een plant (stevia rebaudiana), zijn ze onderworpen aan dezelfde regelgeving als andere intense zoetstoffen. Deze bepaalt onder andere in welke producten en in welke hoeveelheden ze mogen worden gebruikt. De beperkingen werden opgesteld opdat de zoetstofconsumptie de ADI (4 mg/dag voor steviolglycosiden) niet zou overschrijden.
De Commissie heeft de EFSA gevraagd zich uit te spreken over de uitbreiding van het assortiment producten dat steviolglycosiden mag bevatten met koffie, thee, kruiden- en vruchteninfusies, cichorei, en met extracten en bereidingen voor deze dranken (zoals instantdranken).
Uit de simulatie op basis van de maximale toegelaten hoeveelheid in voedingsmiddelen (inclusief deze dranken) blijkt een gemiddelde blootstelling die varieert van 0,1 mg/kg/d bij volwassenen en ouderen tot 2,4 mg/kg/d bij jongeren. In het percentiel 95 (de grootste consumenten) bedraagt de blootstelling 0,3 mg/kg/d bij volwassenen en ouderen en 4,3 mg/kg/dag bij jongeren.
De blootstelling blijft dus bij de meeste personen onder de ADI, met uitzondering van de jongeren in het percentiel 95 in één land, waar de blootstelling iets erboven ligt. Het panel is voorstander van een uitbreiding van de categorie voedingsmiddelen waarvoor steviolglycosiden als zoetstof mogen worden gebruikt.
Het merkt eveneens op dat tafelzoetstoffen een belangrijke bron van steviolglycosiden zijn. Daarom beveelt de instantie aan een maximale toegelaten hoeveelheid vast te leggen in plaats van het huidige quantum satis.
EFSA Journal, 2014; 12(5): 3639 [23 pp.].