Zo’n 10 tot 20% van alle Belgen heeft last van een trage darmtransit. Dat houdt ongetwijfeld verband met de ondermaatse consumptie van voedingsvezels door jong en oud. Bovendien hebben niet alle vezels dezelfde eigenschappen en effecten op de darmtransit…
Problemen met de darmtransit, of die nu af en toe of heel vaak voorkomen, vinden doorgaans hun oorsprong in onze voeding. In heel wat gevallen blijkt het verstoorde evenwicht omkeerbaar dankzij enkele eenvoudige maatregelen op het vlak van voeding en levensstijl. Voedingsvezels vormen dan de basis voor de behandeling.
Het wetenschappelijke EFSA-panel bevoegd voor dieetproducten, voeding en allergieën heeft onlangs de referentie-inname bepaald voor een aantal macronutriënten, waaronder voedingsvezels1. Een dagelijkse inname van 25 gram voedingsvezels is volgens de EFSA aangewezen voor een normale darmwerking bij volwassenen. In de praktijk blijkt het echter niet zo eenvoudig om die aanbevolen hoeveelheid te halen. Dat ligt aan onze huidige manier van eten, maar misschien ook aan bepaalde percepties.
Vezels zijn niet erg in trek
Op dit moment zijn er slechts weinig actuele gegevens beschikbaar over de werkelijke inname van voedingsvezels in België. Wel lijkt een aantal studies te wijzen op een ontoereikende inname. In 2011 stelde een team van de Universiteit Gent bij een groep kleuters vast dat zij dagelijks gemiddeld 13,4 g voedingsvezels innamen – een hoeveelheid die onder de aanbeveling ligt voor 70% van de jongens en 81% van de meisjes2… Die inname bleek rechtstreeks gecorreleerd met het opleidingsniveau en de sociale status van de ouders.
Een ander onderzoek wijst op een ontoereikende inname bij adolescenten, wat bij extrapolatie doet vermoeden dat de situatie bij volwassenen vergelijkbaar is3.
De Belgische Voedselconsumptiepeiling van 20044 bevestigt dit onderzoek gedeeltelijk, met een lage inname van de grote ‘leveranciers’ van voedingsvezels (fruit, groenten, peulvruchten enz.). Volgens de Belgische Vereniging voor Gastro-enterologie zou bijna een op de vijf Belgische volwassenen aan constipatie lijden. Dat percentage zou nog verder oplopen tot 30% na de leeftijd van 60 jaar volgens de Belgische Vereniging voor Gerontologie en Geriatrie. De pathogenese van die aandoening impliceert vaak een ontoereikende vezelinname, die verantwoordelijk is voor een langere transittijd en een lagere massa van de ontlasting.
Deze cijfers wijzen erop dat professionals uit de gezondheidszorg hun patiënten moeten blijven sensibiliseren over de dagelijkse inname van vezels. Daarbij moeten ze niet alleen hameren op de hoeveelheid vezels, maar ook op afwisselende vezelbronnen.
Van volkoren naar voldoende afwisseling
Bij ‘bronnen van vezels’ zal de consument vaak spontaan denken aan volkoren graanproducten. Ze vergeten dan dat de voedingsvezels een zeer heterogene en alsmaar grotere groep vormen. Alle vezels hebben weliswaar gemeen dat ze bestand zijn tegen de enzymatische hydrolyse in het bovenste deel van het spijsverteringskanaal, maar ze kunnen onderling verschillen door bijvoorbeeld hun vermogen om een gel te vormen, hun fermenteerbaarheid en het feit of ze al dan niet over prebiotische eigenschappen beschikken.
Onoplosbare vezels, overvloedig aanwezig in volkorengranen, houden water vast en hebben een zeer groot opzwellend vermogen. Ze verhogen het volume van de ontlasting en versnellen de darmtransit. Wateroplosbare vezels (pectines, gomslijm, bètaglucanen, glucomannan, bepaalde oligosachariden enz.), die eerder te vinden zijn in peulvruchten, groenten en fruit, haver en andere planten, gedragen zich anders in de darmen. In situ vormen ze een viskeuze gel en worden ze gedeeltelijk gefermenteerd door de bacteriën in de darmflora, waardoor de biomassa toeneemt en er vetzuren met korte keten worden aangemaakt, alsook gassen die de motoriek in het spijsverteringskanaal stimuleren. Wat volgt is een toename van de fecale inhoud en een regulerend effect op de darmtransit, en bij sommige vezels (inuline, oligofructose, glucomannan enz.) zelfs een prebiotisch effect. Die werking komt overigens minder ‘hard’ aan voor het darmweefsel, wat onder meer interessant kan blijken in het geval van een prikkelbare of spastische dikke darm.
Twee soorten vezels zijn altijd beter dan één
Om het spijsverteringscomfort te verbeteren en ontregelde darmen te voorkomen is de eenzijdige aanpak qua vezelinname of -suppletie die we soms zien dus niet ideaal. De doeltreffendheid van de vezels hangt nauw samen met hun fysisch-chemische eigenschappen. We denken dan vooral aan een goede oplosbaarheid, een behoorlijke viscositeit en een groot absorptievermogen.
Wanneer u dus uw patiënten aanmoedigt om meer vezels te eten, kunt u het best de samenwerking van verschillende vezels benadrukken en voldoende afwisseling van vezelbronnen aanraden.
- EFSA Journal, 2010, 8(3):1462.
- Lin Y. et al., Int J Mol Sci, 2011; 12(3): 1836-53.
- Aerenhouts D. et al., Int J Sport Nutr Exerc Metab, 2008 Oct; 18(5):509-23.
- Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 – 2004, Brussel, Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, afdeling Epidemiologie, 2006, IPH/EPI REPORTS nr. 2006-014.