Het OESO-rapport presenteert de meest recente gegevens over de gezondheidssituatie, de risicofactoren voor de gezondheid en de toegang tot kwaliteitszorg in alle EU-lidstaten, kandidaat-lidstaten en landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA). Hoewel de balans positief is, blijven ongelijkheden bestaan en zetten ziekten zoals obesitas hun onstuitbare opmars verder.
Tussen 1990 en 2012 is de levensverwachting bij de geboorte in de EU‑lidstaten met meer dan vijf jaar gestegen tot 79,2 jaar, met name dankzij een verbeterde toegang tot de zorg. Het verschil tussen de hoogste levensverwachting (Spanje, Italië en Frankrijk) en de laagste (Litouwen, Letland, Bulgarije en Roemenië) is sinds 1990 echter niet kleiner geworden. Er bestaan in Europa dus nog steeds sociale ongelijkheden in de gezondheidszorg.
Het rapport heeft ook aandacht voor de gevolgen van de economische crisis op de gezondheid. De cijfers tonen aan dat de economische crisis mogelijk heeft bijgedragen tot de toename van obesitas. Rond 2012 was gemiddeld een op de zes volwassenen in de EU obees; in 2002 was dit nog een op de acht.
Vandaag heeft 53% van de Europese bevolking overgewicht. De ziekte neemt echter niet met dezelfde snelheid toe in alle lidstaten. De stijging was de afgelopen tien jaar vooral groot in Frankrijk, Luxemburg, de Scandinavische landen en Tsjechië. Ze was gematigder in België, Italië, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk, hoewel dat laatste land nog steeds koploper is wat het aantal zwaarlijvige Europanen betreft.
Uit de gegevens van een aantal landen blijkt ook dat er een verband is tussen financiële problemen en obesitas: ongeacht hun inkomen of vermogen lopen personen die een periode van financiële moeilijkheden doormaken een verhoogd risico. Obesitas komt ook vaker voor in kansarme groepen.
Last but not least heeft de OESO de consumptie geanalyseerd van fruit en groenten in Europa en grote verschillen blootgelegd tussen de landen. Gemiddeld zegt 61% van de Europese consumenten (waaronder de Belgen) dagelijks fruit te eten.
Dat cijfer is hoger dan 70% in Italië, Malta, Ierland en het Verenigd Koninkrijk, maar lager dan 50% in Finland, Bulgarije en Roemenië. Dezelfde observaties zijn van toepassing op de consumptie van groenten, met een gemiddelde van 58%.