Onderzoekers hebben ontdekt dat het niveau van koffieconsumptie mee afhankelijk is van het feit of je al dan niet drager bent van een genetische variatie.
Koffie en metabolisme van cafeïne
Het is al langer geweten dat de metabolisatie van cafeïne varieert van persoon tot persoon. Een nieuwe studie komt nu met een mogelijke verklaring. Personen die minder snel cafeïne metaboliseren, en dus meer blootgesteld worden aan de effecten ervan, drinken spontaan minder koffie, en dit als gevolg van een DNA-variatie in een bepaald gen.
Althans, dat suggereert het onderzoek, dat werd uitgevoerd door de universiteiten van Edinburgh en Triëst en gepubliceerd in het tijdschrift Scientific Reports. De onderzoekers konden het niveau van koffieconsumptie correleren met de aan- of afwezigheid van een DNA-variatie in gen PDSS2.
Eén kopje koffie per dag minder
In een eerste fase spoorden de onderzoekers de genetische variatie op bij 370 inwoners van een klein dorpje in Zuid-Italië en bij 843 personen afkomstig uit zes dorpen in Noordoost-Italië. Ze stelden vast dat de koffieconsumptie gemiddeld één kopje lager lag bij de personen die drager waren van de genetische variatie.
Vervolgens repliceerden ze de studie in Nederland bij een groep van 1731 personen. Dat leverde vergelijkbare resultaten op, hoewel het verschil in koffieconsumptie in aantal kopjes minder uitgesproken was volgens het genetische profiel.
Dat kleinere verschil is volgens de auteurs toe te schrijven aan het feit dat Italianen hoofdzakelijk kleine kopjes drinken, terwijl Nederlanders liever grote koppen koffie drinken met een hoger cafeïnegehalte.