Een Amerikaanse studie toont aan dat het risico op zwaarlijvigheid aanmerkelijk hoger is bij baby’s die langer de fles krijgen. De onderzoekers roepen de pediaters op om jonge mama’s te sensibiliseren.
Zwaarlijvigheid breidt onverbiddelijk uit en treedt ook steeds vroeger op. Er is dus bijgevolg ook nood aan een vroegtijdigere preventie en onderzoeken over vroegtijdige determinanten van zwaarlijvigheid gaan de goede kant uit.
Amerikaanse onderzoekers hebben het verband onderzocht tussen langer de papfles geven en een later risico op zwaarlijvigheid bij 6750 kinderen. De resultaten, verschijnen in The Journal of Pediatrics, rapporteren dat kinderen die nog een papfles drinken op 24 maand een aanmerkelijk hogere prevalentie op zwaarlijvigheid vertonen op 5 en een half jaar (22,9% van de obese kinderen), ten opzichte van de kinderen die geen papfles meer drinken op 24 maand (16,1% van de obese kinderen).
Het langer toedienen van een papfles blijkt verband te houden met een hoger risico op zwaarlijvigheid op 5 en een half jarige leeftijd en dit na correctie van een bepaald aantal misleidende factoren, zoals sociodemografische karakteristieken, het feit dat de mama obees is, dat ze rookt, dat ze borstvoeding geeft op het moment als vaste voeding wordt geïntroduceerd, de gespendeerde tijd voor het scherm, het geboortegewicht van het kind en zijn gewicht op 9 maand.
De auteurs leggen uit dat de papfles al te vaak niet om voedingsredenen wordt gegeven maar meer voor het gedrag van het kind onder handen te nemen hetgeen verraderlijke gevolgen heeft op het later risico op zwaarlijvigheid. Ze sporen pediaters dan ook aan jonge moeders in te lichten dat het van belang is te stoppen met de papfles tussen 12 en 14 maand.