Alhoewel oxidatieve fenomenen bijna instinctief in verband worden gebracht met de achteruitgang van de cognitieve functie door veroudering is er een grote prospectieve studie die aangeeft dat de antioxidatieve werking van de voeding niet doorslaggevend zou zijn.
Verschillende studies suggereerden eerder dat anti-oxidanten kunnen bijdragen tot de beperking van oxidatieve schade en zo de achteruitgang van de cognitieve functie bij het ouder worden afremmen. Maar de data die de inname van antioxiderende stoffen linken aan de cognitieve functies blijven incoherent.
Onderzoekers in Boston evalueerden de cognitieve functie van 16.010 vrouwen van 70 en ouder uit de Nurses’Health Study. Een tweejaarlijkse evaluatie werd driemaal herhaald. De onderzoekers evalueerden de inname van antioxiderende stoffen uit de voeding (FRAP score) met inbegrip van eventuele supplementen, op basis van gegevens verzameld 15 jaar voor de eerste meting en nadien geactualiseerd om de 4 jaar.
Hoewel bij de eerste meting een hogere FRAP-score met betere cognitieve functies werd geassocieerd, gaven de prospectieve gecorrigeerde data geen associatie meer.
De auteurs besluiten dat hun observaties geen duidelijke associatie toelaten tussen de totale anti-oxidatieve capaciteit van de voeding en de cognitieve functie in deze cohorte oudere vrouwen. De denkpiste moet daarom niet worden afgeschreven, maar ze blijft wel nog grotendeels onduidelijk.
Bron : Devore EE et al.Am J Clin Nutr 2010 Sep 8. [Epub ahead of print]