Dr Anne Boucquiau – voorzitter van de Société Belge des Médecins Nutritionnistes – werpt samen met ons een blik op de resultaten van een onderzoek bij voedingsdeskundigen door Food in Action en Coca-Cola België & Luxemburg.
Wat kunnen of moeten voedingsbedrijven doen in het kader van de huidige obesitasproblematiek waar we als maatschappij mee te maken krijgen?
A.B. Laten we allereerst niet vergeten dat obesitas een complex probleem is, met een samenspel van talloze factoren, en een probleem dat vrijwel in alle landen aanwezig is. Het is een maatschappelijk probleem. Het is belangrijk om dit in het achterhoofd te houden – want om obesitas doeltreffend te bestrijden, moeten verschillende actoren worden betrokken. We moeten komen tot een geïntegreerd plan waarin de verschillende actoren echt de handen in elkaar kunnen slaan: politieke besluitvormers, particuliere voedingsbedrijven, maar ook het maatschappelijk middenveld (bijvoorbeeld verenigingen). We moeten op een gemeenschappelijk doel kunnen mikken.
Het voedingsaanbod is een van de belangrijkste actieterreinen, naast onderwijs en voorlichting, en voldoende beweging. De term ‘voedingsaanbod’ omvat de productie, verwerking en distributie van voedingswaren. In een ideale wereld voldoet de voedingsproductie aan de geldende voedingsaanbevelingen, maar we moeten erkennen dat de bevolking deze aanbevelingen op dit moment niet heel goed opvolgt.
Ook de distributie zou de producten die het best aansluiten bij de aanbevelingen, in de kijker moeten plaatsen en promoten. Dat moet ook hand in hand gaan met informatie: duidelijke etikettering van de samenstelling van producten, met daarbij ook visuele hulpmiddelen zoals de Nutri-Score. Dit zou verplicht moeten worden, om consumenten te helpen betere keuzes te maken.
Wat marketing betreft, zijn er naar mijn mening twee doelgroepen die eruit springen. Enerzijds zijn er de kinderen: tijdens de kindertijd bouwen we aan de volwassene van de toekomst, en aan de eetgewoonten van die volwassene. Anderzijds zijn er ook de meest kwetsbaren in onze samenleving, die des te meer worden getroffen door obesitas. De samenstelling van de goedkoopste producten moet dus als eerste worden herzien. Deze producten bevatten immers vaak de meeste calorieën, vetten, suikers en zout.
Om terug te komen op de voedingsmiddelenindustrie: dat is een partner, een belanghebbende met wie we moeten samenwerken. Dit is heel anders dan bijvoorbeeld de tabaksindustrie, wiens producten geen nut hebben en die we dus in principe gewoon zouden kunnen verbieden. Het heeft ook geen zin om het zonder de voedingsindustrie te willen stellen, waarbij iedereen gewoon van een eigen moestuin gaat leven. We moeten realistisch blijven. Maar we moeten de sector kunnen aanmoedigen of dwingen om een verandering in gang te zetten, want zelfregulering lijkt wel zijn grenzen te hebben. De bereidheid en het engagement verschilt ook enorm van bedrijf tot bedrijf.
Voedingsdeskundigen zijn van mening dat de belangrijkste kenmerken voor een succesvol of verantwoord voedingsbedrijf betrekking hebben op marketing bij kinderen (93%), transparantie (91%) en aandacht voor gezondheid en welzijn (90%). Op de eerste twee punten is tussen 2022 en 2024 zelfs een stijging waarneembaar. Zijn die resultaten verrassend?
A.B. Voor mij is het voedingsaanbod het belangrijkste. Het verrast me dat dit niet op de eerste plaats staat. Er zijn hogere verwachtingen rond verantwoorde reclame en transparantie – en dat vind ik consequent, omdat ook de publieke opinie hier sterk aandacht voor heeft.
Landbouw- en voedingsbedrijven krijgen vaak veel kritiek, maar er zijn ook verbeteringen waar te nemen. Het is niet allemaal negatief. We hebben bedrijven nodig die zich echt engageren, bijvoorbeeld om kinderen te beschermen. Als gezondheidsprofessionals dat het allerbelangrijkst vinden, lijkt me dat legitiem en consequent. Er is nog steeds teveel marketing die specifiek op kinderen is gericht, en consumenten moeten kunnen begrijpen wat ze in hun winkelkar leggen.
Wat verantwoorde reclame voor kinderen betreft, zegt ongeveer een op twee respondenten voorstander te zijn van een leeftijdsgrens van 13 jaar. Een op drie zegt die grens zelfs te willen zien verhogen naar 16 jaar. Wat vindt u daarvan?
De prevalentie van overgewicht en obesitas bij kinderen is voldoende gekend. Die cijfers stijgen nog steeds en dat is een tikkende tijdbom die in de toekomst enorme kosten voor de gezondheidszorg met zich zal meebrengen. Verantwoorde marketing voor voeding met veel suikers, verzadigde vetten, zout en calorieën is van cruciaal belang. Strenge regels zijn hier een absolute prioriteit. Kinderen spelen zelf ook een rol – ze bepalen grotendeels wat hun ouders kopen. Ik ben zelf voorstander van een sterk ingrijpen van overheidswege. De sector is op dit moment zelfregulerend. Dat geeft blijk van goede wil, maar het is simpelweg onvoldoende. We moeten verder gaan.
Er kan gediscussieerd worden over de gepaste leeftijdsgrens voor de promotie van voedingswaren met veel calorieën, vetten, suikers en/of zout. Persoonlijk zou ik de grens ook op 16 jaar leggen, als reclame specifiek gericht is op adolescenten of op een gevoel van “erbij te horen”. Op die leeftijd zijn jongeren heel gevoelig voor hun imago. Maar daarnaast moeten we ze ook helpen om een kritische geest te ontwikkelen, zowel via onderwijs als in het gezin.