Snacken tussen de maaltijden wordt vaak met de vinger gewezen als oorzaak van overgewicht. Bepaalde studies tonen echter aan dat personen met een normaal gewicht meer dagelijkse voedselinnames vermelden dan personen met overgewicht. Wat moeten we nu denken van snacks?
Voedselinnames tussen de hoofdmaaltijden komen vaak voor. Ze zijn zelfs eerder de norm, zoals de cijfers van de INCA2-studie aantonen. Slechts 23% van de volwassenen (18-79 jaar) neemt nooit een tussendoortje ‘s morgens. ‘s Namiddags is dat 9% en ‘s avonds 28%.
De voedselconsumptiepeiling die anno 20042 in België werd afgenomen, analyseerde het verbruik van zoete en gezouten snacks: snoepgoed, chocolade, koekjes, gebak en koffiekoeken, chips en andere gefrituurde snacks. Daaruit blijkt dat 48% van de Belgen dagelijks zoete of gezouten snacks eet en dat slechts 6,5% dat nooit doet. De gemiddelde inname van zoete en gezouten snacks bedraagt 237 gram per dag. Uit de peiling blijkt geen noemenswaardig verband tussen snackconsumptie, woonplaats, opleidingsniveau, BMI of lichaamsbeweging.
Snacks en lichaamsgewicht
Studies over de frequentie van voedselinnames en het lichaamsgewicht leveren tegenstrijdige resultaten op. Veel van deze studies tonen aan dat net personen met een normaal gewicht meerdere lichte maaltijden nuttigen. Personen met overgewicht hebben echter de neiging om de ingenomen hoeveelheden en het aantal maaltijden te onderschatten. Dit kan zorgen voor een belangrijke afwijking.
Andere studies hebben aangetoond dat het eten van snacks net als tal van andere factoren gelinkt kan worden aan overgewicht en obesitas. Het is niet evident om de resultaten van de verschillende studies te vergelijken. Idealiter zou elke studie aandacht moeten hebben voor het aantal voedselinnames, maar ook voor de totale dagelijkse energie-inname en de samenstelling van de tussendoortjes.
Hoe kunnen we snacken definiëren?
Volgens Chapelot bestaat er een probleem met de definitie zelf van het begrip ‘snack’. Dit woord verwijst nu eens naar een voedselinname buiten de maaltijden en dan weer naar een tussendoortje met een weinig aan te raden samenstelling4. Er zijn echter evengoed voedingswaren die buiten de maaltijden worden gebruikt met een gezonde samenstelling, zoals vruchten. En minder interessante voedingswaren kunnen natuurlijk ook in de context van een maaltijd worden gegeten…
Dit maakt de studie van het fenomeen snacking alleen maar complexer. Moeten we focussen op de frequentie van de voedselinnames, met het risico dat ook tussendoortjes worden meegerekend die perfect in het voedingspatroon passen en bestaan uit aangeraden ingrediënten? Of moeten we focussen op de consumptie van sommige vette en/of zoete producten, die vaak met de vinger gewezen worden?
Snacks zorgen voor overtollige energie
Experimentele observaties werpen een nieuw licht op het concept snack. Zo vergeleek een studie personen die gewoonlijk een vieruurtje eten met personen die dat niet doen. Alle deelnemers kregen een middagmaal, waarna de ‘vieruurtjeseters’ een tussendoortje konden vragen als ze daar zin in hadden. De groep die gewoonlijk geen vieruurtje eet kreeg 3,5 uur na het middagmaal hetzelfde vieruurtje aangeboden. Voor beide groepen bestond het vieruurtje uit koekjes, sinaasappelsap en fruit.
Bloedanalyses toonden aan dat het suiker- en insulinegehalte van vieruurtjeseters was gezakt kort voor hun vraag naar een vieruurtje. Dit had het effect een eetbehoefte aan te kondigen, wat bij de andere groep niet geobserveerd werd. De tweede groep had geen tussendoortje gevraagd, maar toch hebben sommigen van de gelegenheid gebruikgemaakt om iets achter de kiezen te steken…
Een andere studie toonde aan dat snacken na de maaltijd, dus op een moment zonder honger, bij personen die dat gewoonlijk niet doen, geen invloed heeft op de volgende maaltijd (wachttijd noch ingenomen hoeveelheid). De energie die door de snack wordt ingenomen, is dus zonder gevolg toegevoegd aan de gebruikelijke energie-inname.
Biogedragsmatige definitie
Op basis van deze observaties maakt Chapelot een nieuwe definitie van de snack, namelijk een voedselinname buiten de hoofdmaaltijden:
- die eerder gemotiveerd wordt door de blootstelling aan smakelijke voeding, dan door echte honger;
- die de volgende maaltijd niet uitstelt;
- die het hongergevoel kort voor de volgende maaltijd niet vermindert;
- die bijdraagt tot de verhoging van de dagelijkse energie-inname.
Omgekeerd is een gestructureerd tussendoortje, zoals het vieruurtje, een antwoord op een concreet hongergevoel. Wanneer het tussendoortje meer energie levert dan gewoonlijk, zal de volgende maaltijd later genomen worden of minder energie bevatten. Het begrip tussendoortje veronderstelt dus dat de persoon zijn fysiologische behoeftes kent en dat hij de wachttijd tot de volgende maaltijd kan aanpassen of de maaltijd kan verkleinen naargelang de omvang van het tussendoortje.
Naar welke voedingswaren moeten we ons richten?
De resultaten van deze studies pleiten in het voordeel van tussendoortjes, voor zover ze deel uitmaken van een gestructureerd voedingspatroon. Maar ze snijden het debat rond de samenstelling niet aan. Gezien snacks vooral hun effect op het lichaamsgewicht wordt verweten, is het logisch dat we hier in de eerste plaats de energiewaarden moeten bestuderen, en niet de herkomst van deze calorieën.
Uit de gegevens blijkt overigens dat wanneer een snack wordt ingenomen zonder hongergevoel, het weinig uitmaakt of deze nu bestaat uit proteïnen, vetstoffen of suikers. De volgende maaltijd zal immers niet worden aangepast onder invloed van de snack.
Bij advies over tussendoortjes magen we er rekening mee houden dat de Belgische bevolking gemiddeld onvoldoende fruit, groenten en volkorengranen consumeert. Daardoor kan het geen kwaad dit aan te raden als tussendoortje. Denk er echter om dat er geen consensus bestaat over de ideale samenstelling van elke maaltijd, en dat de gezondheidsspecialist de voedselinname van zijn patiënt over een hele dag zal moeten optekenen om te weten of een tussendoortje gewenst en nodig is. De specialist zal vervolgens de inhoud van dit tussendoortje detailleren in functie van de andere maaltijden, met een voorkeur voor weinig verwerkte basisingrediënten.
FIA 21_December 2013
Referenties: Etude Individuelle Nationale des Consommations Alimentaires 2 (INCA2) 2006-2007, AFSCA, september 2009. Stephanie Devriese S. et al., Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 – 2004, dienst Epidemiologie, Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, 2006, Brussel. McCrory M.A. et al., The Journal of Nutrition, 2011, 141: 144-7. Chapelot D., The Journal of Nutrition, 2011, 141: 158-62. Chapelot et al., Physiology and Behavior, 2004, 80: 721-31. Marmonier C. et al., American Journal of Clinical Nutrition, 1999; 70: 854-66. Marmonier C. et al., Appetite, 2000, 34: 161-8.